zondag 21 december 2008

Van helden en martelaren - en een feest tot slot














Artikel 6 van onze Grondwet regelt de vrijheid van godsdienst. De Assyriërs geloofden daar niet zo in, 2200 jaar geleden. Wel geloofden ze in massa’s Griekse goden. Dat had niet zo’n ramp hoeven zijn, als ze niet met een flink leger de buurt onveilig hadden gemaakt. Vervelend voor de joden, want die woonden in de buurt. En het was daar al zo onrustig geweest, de laatste tijd. Eerst waren ze door Nebukadnezar in ballingschap meegevoerd naar Babylonië (het huidige Irak). Na hun terugkeer onder leiding van Ezra was de Tempel, die Nebukadnezar verwoest had, herbouwd. Vervolgens hadden ze ongewenst bezoek gehad van de Perzen en Alexander de Grote.

Maar Antiochus en zijn Assyriërs spanden de kroon. Antiochus hield niet van monotheïsme en gebruikte agressieve bekeringsmethoden. Hij werd bijgestaan door hellenisten, joden die zich bekeerd hadden. Dat sommige joden dat deden was geen wonder. Op het praktiseren van de joodse religie, zoals sjabbes houden en je zoon besnijden, stond de doodstraf, en het volk werd gedwongen varkensvlees te eten. De Tempel werd verontreinigd en aan Zeus gewijd.

Antiochus stuitte echter op een voor die tijd ongekend zware weerstand, en veel joden stierven als martelaren. Onder leiding van Matitjahoe de Hogepriester en zijn zoon Jehoeda de Maccabeeër heroverde een leger joden met behulp van guerrillatactieken Jeruzalem. De Tempel werd gereinigd en in ere hersteld.

In de Tempel behoorde een eeuwig licht te branden, gevoed door olie, die gegarandeerd niet gebruikt was voor afgodendiensten. Uiteindelijk vonden de Maccabeeërs één oliekruikje dat nog verzegeld was. Ze staken de olielamp aan. En toen gebeurde het wonder. Want hoewel de olie in het kruikje maar voldoende was voor één dag, bleef het licht acht dagen branden – tot er nieuwe olie was geproduceerd. En dat, mijn vrienden, is het wonder dat we elk jaar vieren op de acht dagen van Chanoeka.


Eerder gepubliceerd op mijn blog bij het Volkskrantblog

zaterdag 1 november 2008

I ran out of bullets

Ik hou wel van een goeie actiefilm op z'n tijd. Lekker languit op de bank met een glaasje wijn en een stukje kaas, passiviteit ten top, toekijken hoe anderen zich in het zweet vechten, rennen, schieten en rijden. The Godfather blijft aardig om naar te kijken, al is het wat veel gepraat en relatief weinig actie. Misschien heeft deze cyclus daardoor wat aan populariteit ingeboet. Het gebeurt me tenminste regelmatig dat mensen hun wenkbrauwen verbaasd optrekken als ik iets zeg als: “I'll make him an offer he can't refuse”...

Het nadeel van veel actiefilms is, dat het zo verdraaid moeilijk is, je in te leven in de held van het verhaal. Rambo is een doorgedraaide gek, een gedachteloze spierbundel. Ik heb ook de grootste moeite, de drijfveren van Rocky te begrijpen. Wat is er in vredesnaam zo bevredigend aan, je keer op keer vrijwillig in elkaar te laten beuken? Bruce Lee is, nagesynchroniseerd en wel, voornamelijk onbedoeld komisch. Bij de Blues Brothers is de actie dermate ondergeschikt aan de humor, dat je zelfs de meest spectaculaire scènes aanschouwt zonder zelfs maar met je ogen te knipperen.

Met Robocop en z'n vierkante kaken kan ik al helemaal geen sympathie voelen. Dan is Terminator een stuk fijner om naar te kijken. Gedeeltelijk zit 'em dat in de oneliners (“Talk to the hand”, en natuurlijk het onsterfelijke “I'll be back”). Maar misschien nog belangrijker: Terminator mag dan een met enorme spierbundels beklede robot zijn, hij is wel een verouderd model, imperfect en uiteindelijk ook kwetsbaar. Dat maakt hem eh... menselijk.

De perfecte antiheld is echter Bruce Willis. Wie had ooit verwacht dat de komische jonge detective uit Moonlighting ooit zou eindigen als actieheld? Persoonlijk denk ik dat hij zijn succes vooral te danken heeft aan zijn neus. Toegegeven: van voren is het niets bijzonders, die neus, hij zou van iedere willekeurige acteur kunnen zijn. Maar en profil is het een eigenzinnig ding, dat maakt dat Bruce Willis permanent een lollige uitdrukking op z'n gezicht heeft, ook als hij niet net met een van z'n inmiddels beroemde oneliners op de proppen komt. Die neus geeft de Die Hard-serie net dat snufje relativering, dat in veel actiefilms ontbreekt.

Terwijl Rambo doodgemoedereerd en zonder verdoving zijn eigen arm dichtnaait, zie je Willis als John Mclane vooral veelvuldig lijden. Hij kermt, kreunt en vervloekt zijn ellendig lot. Regelmatig vraagt hij zich af, waarom hij altijd in zulke krankzinnige situaties terecht moet komen. Waar doet hij het allemaal voor? Niet voor dat incidentele schouderklopje of dat pietepeuterige pensioentje waar hij op kan rekenen. Hij doet het simpelweg omdat er, zoals hij in deel 4 aan zijn sidekick uitlegt, simpelweg niemand anders is om het te doen.

Hoewel Willis in zijn Die Hard-films over behoorlijke spierbundels beschikt, is hij fysiek minder dan perfect. Terwijl Schwarzenegger er alles aan doet, er in Terminator 3 net zo goed uit te zien als in deel 1, wordt Willis van film tot film duidelijk ouder, verweerder en vooral ook kaler. Alleen de kracht van zijn oneliners verandert niet. Nadat hij een helicopter neerhaalt met nota bene een auto, doet hij dit af met: mijn kogels waren op. Yippi-ka-yee! Ik zet de DVD nog maar eens aan.