dinsdag 26 april 2011

Lange schaduwen


Een geheim kerkhof van vergeten boeken is een concept dat me aanspreekt. Er zijn zoveel mooie, intrigerende pennenvruchten. Veel van de boeken die ik koester worden allang niet meer gedrukt - misschien is er te weinig vraag naar. Ik hou van de boeken in mijn boekenkast - beroemd of vergeten, prachtig ingebonden of uit elkaar vallende pockets, het maakt me niets uit. Ik beoordeel ze op hun inhoud, niet op hun cover.

En het was om dit aansprekende concept - ja, volmondig ja, er zou een kerkhof moeten zijn voor al die boeken die vergeten zijn, misschien bestaat het echt? - dat Carlos Ruiz Zafón mij onweerstaanbaar ‘De schaduw van de wind' introk, waar het boekenkerkhof in het allereerste hoofdstuk opdoemde. Er was ook nog een andere reden: de roman was me aangeraden door mijn oom, en hij is een van de meest fanatieke lezers die ik ken, al sinds zijn prille jeugd. Ik stel prijs op zijn oordeel.

Al op bladzijde 13 gebeurt er iets dat vervreemdt: een kind, een halve wees, vindt in het Kerkhof der Vergeten Boeken een wijnkleurig, timide boek, een boek dat exact dezelfde titel draagt als het boek dat ik aan het lezen ben: de schaduw van de wind. Alleen de naam van de schrijver wijkt af van het exemplaar dat ik vasthoud.

En al lezend ga ik houden van de personages. Van het kind, Daniel, dat langzaam en pijnlijk groot groeit. Van zijn vader, die figuur op de achtergrond, betrouwbaar en tegelijk kwetsbaar, zo vergankelijk. Van de wereldwijze blinde Clara. En ach, Fermin, kleurrijk, resourceful, nooit voor één gat te vangen. Niet kapot te krijgen. Van hem houd ik het meest. En in de schaduwen: Julián, hoofdpersoon ondanks zichzelf, en Penélope, eeuwig jong.

Ik hou van de mensen die Zafón voor me schildert, in het Barcelona uit het Franco-tijdperk. Ze zijn sterk, ze zijn zwak - zoekend en improviserend. Ze zijn menselijk en echt en tastbaar. Ze rijzen op uit de bladzijden, levend, ademend. In een interview met de Volkskrant zegt Zafón: ‘Ik voel dingen. Ik denk dat plekken en mensen iets hebben dat in de lucht blijft hangen. Ik neem dat in me op als ik er loop.' Dat verklaart misschien hoe Zafón, mijn generatiegenoot, zo levendig kan schrijven over een tijdperk dat al voorbij was toen hij geboren werd.

Kom, zegt Fermin tegen mij. Er wordt op u en mij gewacht. Het leven wacht op ons. Maar ik, ik lees nog even verder, in de epiloog. En moet opeens denken aan mijn oude vriend, Charles Dickens. Even later zie ik hoe twee dampige figuurtjes, vader en zoon, oplossen tussen de mensen op de Ramblas, hun voetstappen voor altijd verloren in de schaduw van de wind. En ik - ik leg zuchtend, onwillig, mijn boek terzijde.



Carlos Ruiz Zafón
De schaduw van de wind
(La sombra del viento)
2001
Uitgeverij Signature
ISBN 978 90 5672 078 0




Laatste paragraaf van dit stuk: vrij naar Zafón
Beeld: Denzil39 op www.sxc.hu

zondag 24 april 2011

Mag ik je even meenemen?


Mag ik je even meenemen naar Brooklyn? Ik ben daar nog nooit geweest. En toch ken ik het als mijn broekzak. Dat zit zo. In mijn boekenkast staat een tweedehands pocket, die bijna uit elkaar valt. Nog even en ik moet de brokken met een elastiekje bij elkaar houden. Ik heb veel boeken in mijn boekenkast: paperbacks, gebonden exemplaren, een paar eerste edities. Maar van deze roman, die zich in Brooklyn afspeelt, houd ik het meest. Ga je mee?

Asjer Lev groeit op in Crown Heights, Brooklyn, als enig kind van orthodox-joodse ouders. In Asjer’s leven speelt de Rebbe (*) een bijna even prominente rol als zijn eigen vader. Zijn ouders zijn bevlogen mensen die zich op hun manier inzetten voor een betere wereld. Daarbij lijken ze af en toe hun kind te vergeten. Asjer ziet zijn vader weinig; die is veelal op reis ‘voor de Rebbe’. Asjer blijkt een gave te hebben. Hij ontwikkelt zich gaandeweg van een kind dat goed kan tekenen tot een fenomenaal kunstenaar. En dat brengt hem in de problemen. Gelovige joden schilderen niet. Schilderen en tekenen is een prima bezigheid voor kinderen, daarna hoor je je te wijden aan andere, gewichtiger zaken.

De Rebbe, een wijs man, probeert Asjer binnen de gemeenschap te houden. Hij stuurt hem daarom naar een bevriende joodse kunstenaar voor schilderles. Toch kan de Rebbe niet voorkomen dat Asjer een andere wereld betreedt. Een wereld waarin hij op zijn minst opvalt met zijn haarlokken en afwijkende kleding. Er komt een moment waarop Asjer’s beide werelden – de besloten orthodoxe gemeenschap waarin hij opgroeide en de grote wereld daarbuiten – niet meer in elkaar passen.

‘Mijn naam is Asjer Lev’ is ingetogen, bijna onderkoeld geschreven. Er staat geen overtollig woord in. Het is hartverscheurend zonder overdaad. En het biedt een blik in een andere wereld.


Mijn naam is Asjer Lev
Chaim Potok
Oorspronkelijk verschenen in 1972
In 1990 verscheen het vervolg, ‘ De gave van Asjer Lev’.
Uitgeverij BZZTÔH, 1993.
ISBN 90 6291 819 0


(*) Uitleg en achtergrond
Binnen het jodendom zijn er, net als in de meeste andere religies, veel verschillende stromingen. Eén daarvan is het chassidisme, een orthodoxe vorm van jodendom, waarbinnen naast veel regels ook een belangrijke plaats wordt toegekend aan de vreugde en de spirituele kant van de religie. Centraal binnen een chassidische gemeenschap staat een rabbijn. De grootste chassidische beweging is Chabad-Lubavitch, met als hoofdkwartier Crown Heights, Brooklyn. Aan het hoofd stond ‘de Rebbe’ Menachem Mendel Schneerson zts”l. Het is niet moeilijk, deze invloedrijke man te herkennen als inspiratiebron voor ‘de Rebbe’ die in Potok’s boek zo’n prominente rol speelt.